Swaska
het Ravenmeisje.
Swaska
was een jong en levendig meisje. Altijd weer op zoek naar nieuwe
uitdagingen anders werd het wel heel erg saai. Ze dwaalde door de
bossen, keek naar de verschillende vogels en dieren die ze op haar
pad tegen kwam. Hoe zou het zijn om eens geen mens te zijn, maar een
paard of bergleeuw of misschien wel een vogel. Wat zou dat heerlijk
zijn vliegen op de termieken in de lucht en alles van bovenaf kunnen
zien! Soms liep ze grommend door het bos en om zo een bergleeuw na te
doen. Je kon haar van ver horen en Swaska had de grootste pret.
Ze
behoorde tot de stam van de Raven. De stam had zich zo genoemd omdat
toen ze een plek zochten om te wonen, ze op een plek kwamen met een
grote boom die vol zat met Raven. Niet zo maar één maar het zag
werkelijk zwart van de Raven. Raven hebben altijd iets magisch en te
maken met het leven maar ook met de dood.
Toen
Swaska op een ochtend wakker werd had ze een brandende vraag op haar
lippen. Ze rende naar haar moeder toe en vroeg: “Hoe is het om een
Raaf te zijn”. Haar moeder lachte: “Swaska, ik ben een mens, hoe
kan ik weten hoe het is om een Raaf te zijn?” “Ga naar de boom en
vraag het de Raven zelf” en haar moeder moest lachen om haar eigen
antwoord. “Nou dat ga ik doen” zei Swaska en liep naar de boom
die vol zat met Raven. “Zeg Raven, hoe is het om een Raaf te zijn?”
Er kwamen veel antwoorden uit de boom, maar geen enkel antwoord kon
ze verstaan omdat ze een krassend geluid maakten. Weet je wat dacht
Swaska, dan moet ik het zelf maar uitzoeken. Ze ging naar haar moeder
toe en vroeg toestemming om een paar dagen we te gaan, het bos in om
zo te weten te komen hoe het is om een Raaf te zijn. Haar moeder gaf
haar toestemming om op een zoektocht te gaan. Ze nam wat voedsel en
drinken in een bundel mee en vertrok richting het bos.
Aan
de rand van het bos gekomen keek ze nog een keer om naar de hutten en
de boom met de vele Raven, ze zag haar moeder richting de rivier
lopen om haar kleren te wassen en ….....Swaska liep verder. Ze
haalde diep adem en vond het toch wel spannend. Ze kwam vaak in het
bos maar dit was de eerste keer dat ze een paar dagen wegging en op
een zoektocht was. Ze liep het bos in haar vertrouwde bos en ging
dieper en dieper. Ze kwam op plekken die zo nog niet eerder had
gezien. Toen ze een paar uur had gelopen en zag dat de bomen
veranderde ging ze zitten om wat te eten. Ze had een mooie plek
uitgezocht met een klein stroompje van water wat een kabbelend geluid
maakte. Libelles vlogen af en aan en bleven soms voor haar vliegen,
stilstaand in de lucht. Omdat ze in de zon zat kwamen de Libelles op
haar zitten. Wat waren ze prachtig. “Jullie weten zeker ook niet
hoe het is om een Raaf te zijn?” Ze hoorde het gezoem van hun
fijne vleugels, maar een antwoord kreeg ze niet.
Nog
een paar uur doorlopen en dan een plekje maken voor de nacht. Ze had
haar deken meegenomen en besloot na een paar uur bladeren te
verzamelen om zo een bedje voor haar zelf te maken. Ze wikkelde
zichzelf stevig in haar deken en viel in een diepe slaap. Die nacht
droomde ze van een tovernar. Het was een gek mannetje met allemaal
bellen aan zijn muts. Die riep: “je kan niet meer terug!” Toen ze
's morgens wakker werd, herinnerde ze de droom nog erg sterk.
Swaska
rekte zich uit, dronk en at wat en vervolgde haar weg. De bomen
veranderde in heel grillige bomen zoals in haar droom en toen zag ze
een smal pad lopen tussen twee hele grote en dikke bomen. Ze besloot
het te volgen en kwam bij een klein hutje uit. Dit kwam haar wel heel
erg bekend voor. Het hutje had een deur en op de deur stond T.
Overnar. Ze werd steeds nieuwsgieriger! Misschien kon deze T.
Overnar, wel haar vraag beantwoorden. Nog voordat ze kon roepen, “is
er iemand thuis”! Ging de deur al open en daar stond een beetje
raar mannetje met bellen aan zijn muts, zoals in haar droom. “Zeg
maar niets”, kraste hij. “Ik weet al wat je komt doen”. Swaska
wilde antwoorden maar er was geen ruimte voor om ook maar iets te
zeggen. “Jij wilt weten hoe het is om een Raaf te zijn”. “Ik
heb hier drie nootjes van de heilige toverboom. Deze kan je eten en
als je heel sterk je wens in gedachten houdt, zal je dat worden wat
je wilt zijn”. Swaska was een beetje met stomheid geslagen en kon
er geen woord tussen krijgen. De Tovernar drukte de nootjes in haar
hand en liep terug naar zijn hutje en sloeg de deur dicht. Toen ze
wegliep van het hutje hoorde ze zijn krassende stem nog zeggen: “Als
je wens is uitgekomen kan je niet meer terug!”
Ze
nam de nootjes in en er gebeurde nog niets. Swaska wikkelde zich in
haar deken en zei hardop: “Ik wil weten hoe het is om een Raaf te
zijn”. Met die gedachten viel ze in slaap. Toen ze wakker werd
merkte ze dat ze geen armen en benen meer had, maar vleugels en poten
van een Raaf. Ook had ze een snavel en in plaats van haar stem,
hoorde ze een krassend geluid. Snel keek ze achterom en kwam er toen
achter dat dit geluid uit haar eigen snavel kwam. Ze was een Raaf, nu
zou ze weten hoe het zou zijn om een Raaf te zijn. Ze sloeg met haar
vleugels en probeerde zo op te stijgen. Tjonge dat viel nog niet mee.
Iedere keer kwam ze een stukje verder maar viel soms zo hard weer op
de grond dan toen ze opsteeg. Ze leek wel een stuiterbal! Na uren
proberen en ze werd wel heel erg moe, voelde ze dat er een sterke
wind door het bos begon te waaien. Ze spreidde haar vleugels en daar
ging ze! Swaska werd mee genomen door de wind. Wauw, wat genoot ze
want ze ging hoger en hoger. De bomen werden kleiner en ze vloog over
de boomtoppen. Af en toe voelde ze dat haar poten de toppen
aanraakte. Dit kriebelde aan haar tenen. Ze vloog verder en daar zag
ze haar hutten van haar stam. De boom vol met Raven en de mensen die
druk bezig waren met allerlei belangrijke zaken. Ze wilde zo graag
met hun delen dat ze nu een Raaf was en lande tussen de hutten. Ze
riep: “zien jullie mij, ik ben het Swaska!” Maar niemand
reageerde, alleen een aantal kinderen renden op haar af en probeerde
haar weg te jagen. Niemand kon ook haar stem horen omdat er alleen
maar gekras uit haar snavel kwam. Daar zag ze haar moeder, ze zat
voor haar hut en maakte wortels schoon. Ze streek neer voor haar
moeder en maakte een krassend geluid. 'Kijk eens moeder, ik ben een
Raaf!” Maar ook haar moeder, ze keek wel even op van haar werk,
maar reageerde niet. En hoe ze ook sloeg met haar vleugels en op en
neer huppelde op haar pootjes, niemand herkende haar. Ze kon het dan
ook met niemand delen. Teleurgesteld vloog ze naar de boom die vol
zat met haar soortgenoten. Ze wilde op een tak zitten, maar de andere
Raven kenden haar niet en begonnen haar te pikken. “Nou zeg, kunnen
jullie wel!” Er zat niets anders op dan weg te vliegen. Swaska
wilde huilen en werd eigenlijk heel kwaad, maar ze was een Raaf en
had de Tovernar niet gezegd: “Je kan niet meer terug”.
Diep
bedroefd streek ze neer aan een arm van de rivier. Ze keek in het
water en zag de snavel en de kop van een Raaf. Ze schrok van
zichzelf. Wat eens Swaska was geweest leek helemaal te zijn
verdwenen.
Ze
zakte in elkaar als een ziek vogeltje en wist niet meer wat te doen.
Ineens hoorde ze een spetterend geluid. Toen ze opzij keek zag ze een
Ijsvogeltje. Deze vogel met zijn schitterende blauwe kleur was aan
het vissen. Zijn veren schitterde in de zon en hij had een heel klein
visje in zijn bek. Met het visje ging hij op een tak zitten en
jongleerde net zolang met het visje totdat het met het kopje in zijn
snavel gleed.
De
Ijsvogel vloog op en ging naast Swaska zitten. “Zo Raaf, je ziet er
niet erg vrolijk uit”. “Ben je ziek?” vroeg de Ijsvogel. Hoe
was het mogelijk, ze kon de Ijsvogel verstaan. Ze kraste terug en
vertelde de Ijsvogel het hele verhaal. “Weet je” zei de Ijsvogel,
misschien heb je niet lang genoeg in het water gekeken”. “Ik doe
het je voor”. De Ijsvogel zat heel lang naar zijn eigen
spiegelbeeld in het water te kijken. Swaska vroeg zich af wat de
Ijsvogel toch allemaal zag? Ze keek ook in het water en zag de
afbeelding van een Ravenkop. Toen keek ze in haar eigen Ravenogen en
bleef staren. En dieper en dieper verdween ze in haar eigen
spiegelbeeld. En toen zag ze het, ze zag het meisje Swaska in de ogen
van de Raaf, haar eigen ogen. “Dit is het geheim”, zei de
Ijsvogel. “Wanneer je diep, heel diep in je eigen ogen kijkt, zie
je, je ware zelf!” Dan ben je alles, niet alleen een Raaf , maar
ook het meisje Swaska. Is dan niet geweldig?” Nu je dit weet, hoef
je geen Raaf meer te blijven. “Ja maar, kraste Swaska, de Tovernar
zei je kan niet meer terug. Hij zei dat zodat je het geheim zou
ontdekken. Zodra je weet wie je werkelijk bent, kan je alles weer
omkeren”.
Swaska
keek weer in het water en concentreerde zich op wat ze zag. Ze ging
op in het spiegelbeeld van haar eigen ogen en merkte dat haar
vleugels weer armen werden, haar benen kwamen terug en de snavel
kromp tot haar eigen neus weer zichtbaar was.
“Dank
je wel, Ijsvogel” riep Swaska toen ze terug rende naar het dorp.
Daar werd ze met open armen ontvangen en iedereen wilde natuurlijk
weten hoe haar zoektocht was geweest. Haar moeder was bijzonder blij
dat ze Swaska weer terug zag.
Swaska
haar zoektocht was succesvol geweest. Ze wist nu wie ze werkelijk
was!
Irene
Brakman.